- accord
- accord [aakor]〈m.〉1 overeenstemming ⇒ harmonie, eensgezindheid2 overeenkomst ⇒ schikking, vergelijk3 goedkeuring ⇒ toestemming, instemming4 〈muziek〉akkoord ⇒ samenklank5 〈muziekinstrument〉(het) stemmen6 〈radio〉(het) afstemmen7 〈taalkunde〉overeenkomst ⇒ regering 〈in getal en geslacht〉♦voorbeelden:1 d'un commun accord • in onderlinge overeenstemmingtomber, se mettre d' accord • het eens wordenmettre d' accord • tot overeenstemming brengend' accord 〈informeel〉, d' acc. • in orde, okay2 accord à l'amiable • minnelijke schikkingaccord de principe • beginselakkoordaccord sur les salaires • loonakkoordaccord sectoriel • deelakkoordconclure, passer un accord • een akkoord sluiten3 donner son accord à qc. • ergens mee instemmen1. m1) overeenstemming2) overeenkomst3) goedkeuring4) akkoord, samenklank [muziek]2. d'accordinterjgoed, in orde, okee
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.